donderdag 9 april 2009

The Invisible opent met volwassen album

Album recensie- The Invisible van The Invisible
Interview met de band: http://ikrszine.blogspot.com/2008/04/interview-met-invisible.html

Als u het interview hebt gelezen dat wij met The Invisible (link hierboven) hebben gedaan, dan kon u daaruit misschien al afleiden dat wij enigszins enthousiast zijn over deze Engelse band. Wij roemden de volwassenheid en het vakmanschap van het instrument in deze band. De blijvende vraag is dan nog steeds of dit ook naar het album vertaald kan worden. Er zijn namelijk de nodige gevallen bekend waar de band meereed op een golf van hype om daar ongegeneerd vanaf te denderen bij het uitkomen van het album. Dus kan dit trio gelouterde muzikanten, geproduceerd door Matthew Herbert, ook een goed debuutalbum afleveren wat ons in onze initiële mening zal versterken? Soms moet je die eerste mening namelijk bijstellen, en dat is altijd zo vreselijk gênant, nietwaar?

Het album begint haast op een fluistertoon, met Dave Okumu die met een zeer dunne stem de teksten van ‘Retrograde’ zingt. Maar hoewel dit nummer niet meteen al wat de band kan toont, gebruiken ze de overige elf nummers om dit enigszins twijfelachtige begin goed te maken. Zo is het volgende nummer, ‘Constant’, al meteen sterker, met een haast popachtige structuur. Dit gevoel wordt versterkt door het herhaaldelijke “oe-hoe (niet als in een uil, maar het is zo vreselijk moeilijk dichterbij te komen dan dat voor iemand met mijn beperkte slaapuren…), show me a consistency.” Een zin die je in het tweede deel van het nummer al lichtelijk op en neer wiebelend mee kan zingen.

Op het nummer ‘Passion’ komt de band weer door met ietwat meer rustigs. Zoals je bij een nummer met die titel kan verwachten klinkt het zeer warm. Niet alleen de stem van Okumu klinkt zacht en met teruggehouden lust, maar ook de begingitaar heeft een warme gloed over zich. Het is knap hoe de band zich aan de mood die ze voor ogen hebben kan aanpassen, daar komt toch de ervarenheid van de muzikanten de hoek om kijken. De kwaliteiten die Matthew Herbert met zich meebrengt misschien ook wel, want het is niet de minste producer. Het is echter ook de opbouw die goed in elkaar is gezet. Beginnend rustig en vrij kaal bouwt het zich op tot de crescendo waar de achtergrondzang Okumu’s uithaal verlengt en de hoogte in laat schieten.

Het lijkt wel alsof er per nummer nieuwe elementen boven komen drijven, want single ‘London Girl’ wordt eigenlijk geleid door een funky baslijn. Het wordt nooit all-out dansbaar, mind you, dus verwacht geen Prince-achtige taferelen, de artiest waar de mannen zo hoog van opgeven. Maar het zorgt toch voor weer een net andere invalshoek wat altijd te prijzen is. Ook in deze milde funk klinkt de warmheid van Okumu’s stem door, en de rust om aan de teugels te trekken. De heren hebben geen haast, maar metselen de nummers rustig omhoog. Zo duurt het bij het nummer ‘Baby Doll’ anderhalve minuut voordat ze via een kalm begin naar een catchy refrein gaan. Dat refrein, overigens, kent tevens een eigen opbouw. Het lijkt wel een groot gezin waar elk kindje zijn eigen kamer heeft, de weelde. Maar omdat het zoveel rust uitstraalt voelt het niet aan als overdaad. Dat refrein begint nog rustig met: “Draw a line in the sand,” waarna de zin “Dare you come over?” herhaaldelijk wordt gezongen, en steeds harder, voordat de band met het catchy “Do you remember, how to be optimistic? / Do you remember how to stand up for something?” komt.

Het album kent ook de wat meer experimentele momenten. Zo wordt tijdens het over het algemeen zeer gestroomlijnde ‘Monster’s Waltz’ tijdens het refrein de nodige noise losgelaten. Vooral in de wat latere nummers, na het zomers flanerende ‘Ok’ en het rustig voortkabbelende ‘Jacob and the Angel’, kan je dit gedeelte terughoren. ‘Climate Revelation’ begint bijvoorbeeld met de nodige distortion, wat gedurende het hele nummer en vooral in het refrein terugkeert. Het past als tegenstelling bij de vocalen van Okumu. Ook in dit nummer vind je verschillende elementen terug en is de opbouw weer professioneel uitgewerkt. Als je denkt dat het album met ‘Spiral’ aan een rustig einde komt dan wacht je nog een meer rockachtige verrassing in ‘The Waits’.

Dat mening bijstellen, dat hoeft dus niet heel erg hard. Ten minste, niet in onze mening, en aangezien het onze mening is, enfin… Je kan dit scharen eigenlijk tussen de serieuze New York bands. Het album straalt rust en professionaliteit uit. De opbouw van de nummers steekt sterk in elkaar, de heren beheersen de instrumenten zoals verwacht met hun achtergrond, en ze laten ook een variëteit aan invloeden horen. Lichte funk, een wat meer popachtig refrein, of nou juist rust en warmte: Okumu, Taylor, en Herbert slagen er wonderwijl in. Niet dat dit meteen gezien moet worden als een instant klassieker, want misschien mogen de teugels daar toch wat losser voor. Maar voor een debuutalbum past alles mooi in elkaar, en het zou mij niet verbazen dat gestaag deze band ontdekt gaat worden zoals het bij wat serieuzere bands wel vaker wat langer duurt. Hype komt en gaat, kunde en professionaliteit verloochent echter niet.

Geen opmerkingen: