maandag 13 april 2009

Motel Mozaique vindt mooie line-up bij elkaar

Live recensie- Motel Mozaique op vrijdag

Contrasterend is het zeker, de binnenstad van Rotterdam en de driehoek van Schouwburg-Watt-Rotown zo op deze vrijdagavond. In de stad zelve is het volk en masse uitgetrokken om flanerend (hoewel, niet in hun beschrijving waarschijnlijk) zich tussen de winkels te begeven. Daarentegen loopt in die eerder genoemde driehoek al dat wat anders is en ook zo gekleed gaat. Zodanig zelfs dat het niet eens vanzelfsprekend is dat, op de weg van Watt naar Rotown, de man met dat nonchalante haar en die oversized nerdy bril daadwerkelijk Erlend Øye is, de frontman van het later in Watt optredende The Whitest Boy Alive. De eenzame wandelaar is toch echt de later zingende man.

Misschien was Øye wel naar Dag för Dag, het Zweedse duo (live trio) wat eerder al te bewonderen was onder andere als voorprogramma van de band Wolf Parade, de band met ondermeer Dan Boeckner, die ook nu weer na deze band zal optreden alleen ditmaal als onderdeel van Handsome Furs. Als Øye inderdaad naar Dag för Dag was geweest pakt IKRS in essentie mee van die set wat Øye heeft gemist, om er gelijk achter te komen waarom Øye heeft gemist wat IKRS nu meepakt. Want, net als voor Wolf Parade toentertijd, is het niet erg speciaal wat het trio uit Zweden laat zien. Ook de glitterhaarband van het vrouwelijke component van de band, Sarah Snavely, verandert daar weinig aan, en de zo zwaar mogelijk opgezette stem van Jacob klinkt allerminst natuurlijk en overtuigend. Niet dat het algeheel drama is overigens, maar het is louter adequaat, en dat is de nieuwe ondermaatsheid met zoveel creatieve mensen die dat in muzikale vorm uiten.

Tijdens dit Zweedse optreden werken Dan Boeckner en zijn vrouw Alexei Perry zich in omgekeerde volgorde al naar voren om snel te kunnen beginnen met opzetten. Dit is zo gedaan, waarna het duo in het kleine Rotown een heerlijk punky show weggeeft. Perry zorgt voor de ruwe elektronica terwijl Boeckner met gitaar eroverheen dendert, misschien niet altijd in harmonie, maar laat de harmonie maar aan Wolf Parade over. Hier komt Boeckner live ook misschien meer tot zijn recht, lekker rockend gitaarspel terwijl hij de teksten uitspuwt. Dat zingen, overigens, komt dicht in de buurt met wat hij bij Wolf Parade doet. Logisch, zou je zeggen, maar ik heb het hier over intonatie en ritme, waardoor als je voornamelijk op de zang let je niet altijd het verschil merkt.

Als dit dreigt dan komt Perry al staande op één been (en dat doet ze vaak) met weer een rauwe elektronica beat terwijl ze kijkt naar Boeckner alsof ze hem wilt daar en nu. Had ik al vertelt dat ze in een kort rokje, een achterkantloos topje, en welhaast fluorescerend groene BH op dat podium stond? En op een gegeven moment Boeckner aan het haar trekt op een manier die iedereen die ooit een beetje een leuke damwedstrijd heeft gespeeld bekend voorkomt? Het is maar goed dat ze getrouwd zijn, wat zou vrouwe Boeckner anders zeggen? En hoe zou Perry worden vermoord, of gaan we dan te zeer naar een heteroseksuele vertelling van Joe Orton, who was “bludgeoned in the head”? Als ik in het Engels mocht typen zou ik vervolgens de verschrikkelijk voor de handliggende woordgrap “at least they killed the room” erin verwerken, wat ik nu alsnog doe puur voor mijn eigen vermaak, en om duidelijk te maken dat ze een goede set speelden.

In de kelder van Watt de ondankbare taak aan The Invisible (interview hier) om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen het moment uitstellen waarop ze naar Röyksopp en The Whitest Boy Alive gaan. Ongeacht de kwaliteit gaat dit natuurlijk nooit gebeuren want per slot van rekening heeft het gros van de mensen ondermeer een kaartje gekocht om in ieder geval één van deze twee acts te zien. Dus dat de kelder leegloopt heeft weinig met The Invisible te maken, of toch een beetje. Want met twee electro/disco headliners en verder een vrij elektronisch aandoende line-up valt The Invisible een beetje uit de toon. Het begint al met een puur instrumentale opener, om maar te zwijgen over de minuten durende outro, tevens zonder vocalen. Dat overigens wel en passent muzikaal het beste moment van het festival was.

Okumu komt op in een soort van wizardachtige cape- denk Gandalf maar dan donker en ietwat forser-, en die covert het bovenste van zijn gezicht. Het grootste probleem is dat Okumu niet een hele goede zanger is, wat op het album nog wel kan worden geremedieerd zonder al teveel vals spelen, maar als we dan toch overgaan op live instrumentatie dan vervalt zijn zang een beetje in het niet. Of hij moet zijn stem trainen en meer krachtig zingen, of de afstellingen moeten anders, want nu is het moeilijk om het vocaal gezien een degelijk optreden te noemen.

Echter, het zijn dan ook muzikanten. Muzikanten in hart en nieren, en waarschijnlijk ook in witte bloedcellen en ontbijt. Elk nummer klinkt expres anders dan op album. ‘London Girl’ wordt net wat funkier en krijgt een bewerking met een koebel, en andere nummers worden misschien net wat meer rockachtig. Alles wordt in ieder geval instrumentaal langer gemaakt op een manier die verraadt dat het zeer bekwame muzikanten zijn. Ondergetekende is opgegroeid met de blues en ziet het live album van The Allman Brothers Band live at the Fillmore East nog steeds als één van de beste live albums ooit opgenomen, dus dit is koren op mijn molen. De outro, met een uittredende drum die vervolgens weer wordt opgebouwd om de gitaarsolo van Okumu bij te staan; het is muziek zoals velen bandjes het niet meer kunnen. Ouderwets haast. Als je de wat shaky zang voor lief neemt is er genoeg om van te genieten.

Die outro, echter, kan maar overgeleverd worden door een handjevol mensen, want iedereen staat al bij de twee headliners. De plaats ergens achterin in de grote zaal van Watt is verre van ideaal, mijn lengte in vergelijking met de lengte van de gemiddelde persoon voor mij nog veel minder, maar vanuit mijn plaats zie zelfs ik het charisma van de eenzame wandelaar Øye, die zich omringt heeft met zijn band om een soort van minimalistische disco weg te geven. Met de heupen zwieren mag, en bij tijd en wijle neemt Øye het voortouw. Achterin moeten de laatkomers toezien hoe in het midden gedanst wordt. Dat moet wel, maar dat doet niet iedereen, sommige mensen niet snappend dat mensen zich niet achter twee meter lange medepersonen vestigen uit weelde. Hoe prachtig gebouwd de rug van mijn voorganger ook was, u-vormig in spiermassa met een lang doorlopende drakenhals zonder veren (want draken hebben schubben, nietwaar?): ook ik zie liever Øye. Dus in godsnaam, stop met duwen, start met denken, en zet dat uw hele leven voort.

The Whitest Boy Alive is er niet om dat soort randperikelen in goede banen te leiden, maar om een catchy en dansbare show af te leveren. Dat doen de heren ook. Verwacht geen volle electro met grootse momenten, maar een catchy, zachtaardig geluid waar de termen nerddisco en gaydisco, mits losjes gebruikt, toch wel enigszins op zijn plaats zijn. Niet voor niets wordt voor aanvang een Lindstrom disco remix van een Franz Ferdinand nummer gedraaid, gevolgd door ‘Happy House’ van The Juan MacLean. Dan nog net wat zachtzinniger, en dat is het geluid waar The Whitest Boy Alive de hele set mee vol krijgt. Øye krijgt het publiek mee met zijn enthousiasme en openheid, en zo laat de laatste band van die nacht iedereen mooi afdansen of indansen, afhankelijk of je de DJ sets nog meepakt of niet.

Geen opmerkingen: